Linnaeus plaatste het konijn in 1758 als Lepus cuniculus[2] in het geslacht Lepus, samen met Lepus timidus (sneeuwhaas), Lepus capensis (Kaapse haas) en Lepus brasiliensis (Tapeti of Braziliaans konijn). De Europese haas was Linnaeus toen nog onbekend en die is daarom op dat moment niet in het geslacht Lepus of ergens anders te vinden.[3]

Lilljeborg plaatste het konijn later in het geslacht Oryctolagus,[4] een monotypisch geslacht, wat betekent dat het een geslacht met maar één soort is.

Kenmerken

De grootte van het wilde konijn zit tussen die van de echte hazen en de fluithazen in met een lengte van 35 tot 50 cm.[5] De precieze lengte is afhankelijk van het ras. De achterpoten van het konijn zijn relatief veel korter dan die van de hazen, maar langer dan die van de fluithazen. De buik is veel lichter van kleur dan de rug, vaak wit. Ook de onderzijde van de staart en de poten is wit.

Konijnen behoren niet tot de knaagdieren, al wordt dit vaak gedacht. Knaagdieren beschikken in het bovenste deel van het gebit over maar twee snijtanden, terwijl haasachtigen er vier hebben, waarvan de twee stifttanden achter de bovenste snijtanden staan. Het konijn leeft alleen van plantaardig voedsel. Ook eet het zijn eigen keutels op (coprofagie).

Een voedster of moer is een vrouwelijk konijn. Deze is naast een verschil in geslachtsorganen van het mannelijk konijn te onderscheiden omdat haar lijf langer is en de kop minder grof. Bij een jong konijn is dit onderscheid moeilijker te zien. De voedster van het tamme konijn is over het algemeen rustiger dan de rammelaar, behalve wanneer ze drachtig is; dan kan ze behoorlijk uitvallen en fel bijten. Na de bevalling als ze net jongen hebben gekregen zijn ze zeer beschermend en soms agressief. De rammelaar of ram is een mannelijk konijn. Deze is temperamentvoller dan de voedster. De rammelaar is meestal dikker en zwaarder en heeft een bredere kop. Het jong van een konijn heet een lamprei of kitten.

Wild konijn

 
Wild konijn op Ameland

Het wilde konijn heeft een kop-romplengte van 34 tot 50 centimeter en een lichaamsgewicht van 1,2 tot 2,5 kilogram. De staart is 4 tot 8 centimeter lang. Wilde konijnen hebben voornamelijk een grijsbruine kleur, wildkleur of agouti genaamd. De dieren hebben ook een roodbruine vlek in de nek. De oren hebben een bruin puntje, de bovenzijde van de staart is zwartbruin. De buikzijde is blauwig grijs van kleur, de onderzijde van de staart is wit. Deze valt zeer op als hij wordt opgewipt. Sommige konijnen die maar half wild zijn kunnen wit of zwart zijn. Bij het wilde konijn zijn de oren maximaal tien centimeter lang en korter dan de kop.

Leefwijze

Het konijn is een schemerdier (ook wel schemeractief genoemd). Het konijn leeft van een grote variatie aan plantaardig voedsel: grassen, kruiden, loten, knollen, bast en akkergewassen als graan en kool. Ook eten ze hun eigen uitwerpselen (coprofagie). Dit is een soort van herkauwing in twee fasen, na de eerste vertering eet het konijn de uitwerpselen rechtstreeks uit het rectum. Het is dus helemaal niet erg om de keutels uit het hok weg te nemen, zoals veel mensen soms denken.

Het konijn leeft in grote groepen in een uitgebreid gangenstelsel. Het konijnenhol wordt meestal aangelegd in een heuvel of een andere helling, als een duin. De ingang heeft een diameter van tien tot vijftig centimeter. In Noordoost-Schotland legt hij ook "legers" aan, als een haas. Ze wagen zich zelden verder dan 400 meter van het hol af.

Bij lage dichtheden leeft het konijn in paarverband, bij hoge dichtheden in groepen van ongeveer twintig volwassen dieren en hun jongen. Binnen zo'n groep vormen zich subgroepjes, bestaande uit één tot vijf mannetjes en één tot zes vrouwtjes. Zo'n subgroepje heeft zijn eigen graasplek, die het meestal verdedigt tegen andere dieren. Binnen een groep heerst een rangorde, waarbij de dominante dieren de beste nesten betrekken, vlak bij het centrum van de kolonie. De jongen van dominante dieren staan later vaak ook hoog in de hiërarchie.

Territoria worden gemarkeerd door geurklieren onder de kin, urine en hopen keutels. De dominante mannetjes binnen een groep hebben de grootste klieren en zijn verantwoordelijk voor het meeste markeren. Bij gevaar stampt het konijn met zijn achterpoten. Ze kunnen een topsnelheid van 55 km/u halen, maar houden dit niet lang vol.

Voortplanting

De eisprong van het vrouwtje wordt door de paring in gang gezet en is ongeveer 12 uur later voltooid. Vandaar dat zowat alle paringen in zwangerschap resulteren. 60% van de zwangerschappen wordt niet voldragen. De embryo's kunnen vanaf de 12e dag opgelost worden en door de baarmoederwand in 2 dagen volledig opgezogen.[6] Het is niet geheel duidelijk waarom dit gebeurt. Waarschijnlijk wordt deze "interne abortus" veroorzaakt door een te geringe beschikbaarheid aan eiwit in het dieet. Dit zou ook verklaren waarom wilde konijnenjongen geboren worden tussen maart en augustus, terwijl tamme konijnen het hele jaar door jongen krijgen. Het beschikbare voedsel van wilde konijnen in de winter is karig en bevat zeer weinig eiwit. In de vroege lente en zomer bevatten het voor wilde konijnen beschikbare jonge groene gras en de jonge planten veel eiwitten. Het voedsel van tamme konijnen daarentegen is het hele jaar constant in termen van eiwit door het voeren van korrels, wellicht vandaar dat zij het hele jaar nesten kunnen krijgen.

De draagtijd van een konijnen is 28-31 dagen. Reeds enige uren na de geboorte van de jongen is het wijfje weer paringsbereid en wordt opnieuw gedekt, zodat zij tijdens de zoogperiode reeds nieuwe embryo's in haar baarmoeder herbergt.

Per jaar kan een vrouwtje drie tot zeven worpen krijgen, met een minimum interval van dertig dagen.

Nog een bijzonderheid van konijnen is dat de mannelijke embryo's in de baarmoeder in de minderheid zijn ten opzichte van de vrouwelijke. Na de geboorte verschuift die verhouding nog verder, zodat er ten slotte 100 rammen op 130 moertjes overblijven.

Jongen worden geboren in een aparte ondergrondse nestkamer, die aan het uiteinde ligt van een één à twee meter lange gang. Het nest waarin de jongen worden geboren bestaat uit gras en mos en is bedekt met vacht uit de buik van de moeder. Onderdanige vrouwtjes leggen meestal simpelere holen aan waar de jongen worden geboren. Jongen zijn bij de geboorte kaal en blind, en wegen 30 tot 35 gram. Na tien dagen gaan de ogen open. Ze worden 28 dagen lang gezoogd. Het moerkonijn bezoekt de jongen slechts vijf minuten per dag om ze te zogen.

Het mannetje beschermt jonge konijnen tegen andere konijnen, die zich agressief kunnen gedragen tegenover vreemde jongen en deze zelfs doden. In gevangenschap komt het echter regelmatig voor dat het mannetje zelf de jongen doodt. Vrouwtjes zijn na vier maanden geslachtsrijp, mannetjes na drie maanden. Jongen die vroeg in het jaar geboren worden, kunnen zich nog hetzelfde jaar voortplanten.

Het konijn wordt in het wild maximaal negen jaar oud. Tamme konijnen kunnen, als ze goed verzorgd worden, wel twaalf jaar oud worden. Onder normale omstandigheden (in een hok, altijd genoeg eten) worden tamme konijnen ongeveer vijf tot zeven jaar, meestal gaan ze dan dood omdat ze te dik worden.

Verspreiding

Oorspronkelijk komt het konijn enkel voor op het Iberisch Schiereiland. Spanje heeft zijn naam te danken aan het konijn. Toen de Phoeniciërs rond de 11e eeuw v.Chr. het Iberisch Schiereiland bereikten, troffen ze daar veel konijnen aan. Omdat zij de dieren erg vonden lijken op de voor hen beter bekende klipdassen, gaven ze de streek de naam 'i-saphan-im', het land der klipdassen. Deze naam is later door de Romeinen verbasterd tot 'Hispania'.

De Romeinen introduceerden het dier in het grootste deel van het Romeinse Rijk. Tegenwoordig wordt het in heel West-, Midden- en Zuid-Europa en Centraal-Azië aangetroffen op elk terrein waarin hij holen kan graven. Hij leeft van Zuid-Rusland en Oekraïne via Hongarije, Tsjechië, Duitsland, Denemarken en de Alpen tot de Benelux, Frankrijk, de Britse Eilanden, Italië en het Iberisch Schiereiland. Ook in Zuid-Scandinavië, Marokko en op enkele eilanden in de Middellandse Zee, als de Balearen, Corsica, Sardinië, Sicilië, Malta en Kreta, komt het voor. Ook in Australië komt het voor. Het wilde konijn leeft voornamelijk in graslanden, open weilanden, en heidegronden, liefst met een droge, losse, zanderige bodem. Ook komt hij voor in open bossen, de rand van landbouwgebieden en zandduinen. Het konijn mijdt naaldbossen.

Een virusziekte, myxomatose, was er in de jaren vijftig de oorzaak van dat het dier op vele plaatsen is verdwenen. Later is het aantal weer toegenomen, doordat meer dieren resistent werden tegen het virus.

Benelux

Een van de oudste vermeldingen van het konijn in de Lage Landen is afkomstig uit Zeeland, uit 1300.[7] Het konijn komt zowel in Nederland als België veel voor in zandstreken, bossen en duinen, tot in 1954 door myxomatose de populatie daalde en op vele plaatsen het dier verdween.

Sinds 1994 daalt de populatie in Nederland weer. In 2004 was er nog maar een derde over van het aantal uit 1994. Ditmaal is waarschijnlijk een dodelijke variant van het RHD-konijnenvirus de belangrijkste oorzaak. Ook de infrastructuur, de toenemende bebouwing van het biotoop, myxomatose, jacht en predatie door vossen en roofvogels spelen een grote rol bij de achteruitgang. Konijnen komen wel voor in grote steden zoals Amsterdam.

In België wordt het konijn bijna overal aangetroffen, uitgezonderd in Brussel en een klein deel (in het Noordoosten) van Vlaams-Brabant. Ook in sommige versnipperde stukjes van West-Vlaanderen is het konijn niet thuis.

Australië

In Australië is het konijn in 1859 door de Engelsen uitgezet voor de jacht. Door het ontbreken van natuurlijke vijanden en de snelle voortplanting ontwikkelde zich al snel de Australische konijnenpopulatie tot een ware plaag. Tegenwoordig leven daar meer dan tweehonderd miljoen wilde konijnen. Dit heeft kwalijke gevolgen voor het land: hele stukken land worden kaalgegeten, waardoor inheemse diersoorten bedreigd worden omdat hun voedsel en schuilplaatsen verdwijnen. Ook ondervinden landbouwgebieden veel schade van het konijn. Toen bleek dat het konijn niet met jacht onder controle te houden was, werden natuurlijke vijanden als de vos uitgezet. De vos eet echter ook inheemse dieren. Later zijn specifieke dodelijke konijnenziekten als myxomatose naar het land gebracht om de plaag onder controle te krijgen. In sommige staten als Queensland is het verboden om konijnen te houden.

Tam konijn

 
Tam konijn

Het konijn is in een vrij groot aantal vormen gedomesticeerd (tot huisdier gekweekt). Bij de gedomesticeerde vormen worden volgens de Nederlandse standaard de diverse rassen onderscheiden: zie Lijst van konijnenrassen.

Het konijn werd al in de Romeinse tijd gedomesticeerd. Eerst werd het dier gehouden voor het vlees en de vacht, later ook als gezelschapsdier. De Romeinen hielden het konijn in parkjes met hoge muren, de zogenaamde leporaria. Behalve volwassen dieren aten zij ook pasgeboren konijntjes, die als delicatesse werden beschouwd. In middeleeuwse kloosters werd voor het eerst melding gedaan van kleurveranderingen. Pas in het midden van de 19e eeuw werden konijnen ook als hobbydier gehouden, waarbij er speciale konijnententoonstellingen werden gehouden. Na de Tweede Wereldoorlog werd het konijn een populair gezelschapsdier.

Uiterlijk

Konijnenrassen variëren zeer van grootte, kleur, vachtlengte en in de stand van de oren. Een groot ras zoals de Vlaamse Reus kan meer dan acht kilogram wegen, terwijl dwergkonijnen nauwelijks een kilogram wegen. Het gewone konijn weegt ongeveer anderhalf tot twee kilogram.

Tamme dieren kunnen allerlei kleuren hebben: wit, bruin, roestbruin, zwart, grijs, blauw, agouti, etc. Ook zijn er dieren met meerdere kleuren en opvallende tekeningpatronen, als gevlekte konijnen. Over het algemeen hebben tamme konijnen een korte vacht, maar het Angorakonijn heeft juist een snelgroeiende, wollen vacht. Kruisingen tussen wilde en tamme konijnen brengen meestal sterke, veelbehaarde jongen voort die ook allerlei kleuren kunnen hebben.

Een konijn bezit geen hoektanden. In de bovenkaak zitten er wel twee stifttanden, twee zeer grote snijtanden, zes voorkiezen en zes kiezen. Op deze kleine tandjes (stifttanden) rusten de onderste snijtanden wanneer het dier niet eet. In de onderkaak heeft het konijn twee zeer grote snijtanden, vier voorkiezen en zes kiezen.

Ziekten en problemen

Neem het voorbehoud bij medische informatie in acht.
Raadpleeg bij gezondheidsklachten een arts.
 
Konijn met myxomatose

Konijnen zijn heel kwetsbaar voor ziekten en dan vooral voor myxomatose en rabbit haemorrhagic disease (RHD), twee virusziekten. Als een konijn zo'n ziekte eenmaal heeft, is het meestal niet meer te redden. Tamme konijnen kunnen ingeënt worden tegen deze ziekten: eenmaal per jaar tegen RHD en tweemaal tegen myxomatose. Tegenwoordig is er ook een vaccin dat 1 jaar werkzaam is voor beide ziektes, wel is hier een incubatietijd van drie weken en schijnt dit vaccin minder tegen RHD te werken als deze al eerder door de zogenoemde Cunical is toegediend.

Er zijn ook enkele veelvoorkomende problemen bij konijnen waaronder "olifantentanden". De tanden van een konijn groeien altijd door. Wanneer de voortanden niet goed aangelegd zijn of beschadigd zijn geraakt, groeien deze scheef door. Ze raken dan de tegenoverliggende voortanden niet meer en worden te lang. Een gezond konijn zal zijn voortanden slijten door het eten van vezelrijke producten, zoals gras, hooi en bladgroente. Vaak wordt foutief aangenomen dat voor de slijtage van de voortanden takken of iets dergelijks nodig zijn. Desondanks zal een konijn graag gebruikmaken van wilgentakken, waarvan het hout niet splintert. Dieren met voortanden die te lang doorgroeien kunnen hun mond niet dichtdoen, wat de dieren verhindert te eten. De dieren zullen verhongeren als de tanden niet door bijvoorbeeld een dierenarts worden afgeslepen. Het is een grove fout om tanden te knippen (in plaats van te slijpen). Bij het knippen wordt zoveel kracht gebruikt dat de tanden kunnen splijten of barsten wat ontstekingen met abcesvorming kan veroorzaken. Daarom is het beter ze af te slijpen. Het is nog beter om de tanden van het konijn te laten verwijderen door een dierenarts. Er moet dan wel rekening worden gehouden dat het voedsel van het konijn dan in kleine hapklare brokken wordt aangeboden. De meeste konijnen passen zich goed aan om zonder voortanden te eten. Ze zijn immers gewend geraakt om hun voortanden niet te kunnen gebruiken.

Een minder vaak voorkomend probleem bij te dikke dieren, oudere dieren en dieren die een onjuist dieet krijgen, is een klomp nachtkeutels die aan het achterste blijft kleven. Dit is te voorkomen door de konijnen het juiste dieet te geven. Mocht het toch voorkomen, is dit het best te verwijderen door het dier te badderen in een lauw waterbadje en voorzichtig weg te knippen met een nagelschaartje. Een bezoek aan de dierenarts is eveneens aan te raden, vooral als de keutels niet verwijderd kunnen worden. In de lente, zomer en herfst kunnen er vliegen op de uitwerpselen afkomen. Deze zullen het konijn infecteren met maden, waardoor het konijn de ziekte Myiasis riskeert. Hierdoor wordt het onderhuids weefsel van het konijn geïnfesteerd door de vliegenlarven. De maden moeten manueel worden verwijderd, en een behandeling met antibiotica is in veel gevallen noodzakelijk. Konijnen lopen vooral in de warmere seizoenen het risico deze ziekte te krijgen. Door het stro droog en de hokjes opgeruimd te houden, blijven vliegen weg.

Konijnen hebben een zeer gevoelige spijsvertering. Om haar optimaal te functioneren heeft het konijn vooral behoefte aan een grote vezelopname. Die haalt het voornamelijk uit gras, hooi en bladgroente. In bepaalde situaties, zoals bij pijn, stress of tijdens de verharing gaan konijnen weleens minder eten en dit veroorzaakt een vertraagde darmwerking. Hierdoor ontstaat "gas" in de darmen, wat voor het dier zeer pijnlijk is en waardoor het stopt met eten. De spijsvertering loopt dan het risico helemaal stil te vallen en als hier niet op gereageerd wordt, zal het dier sterven. Daarom geldt als vuistregel: een konijn dat niet eet is een ziek konijn. Een bezoek aan de dierenarts is dan noodzakelijk.

Verzorging

 
Tamme konijnen in een buitenren
 
 
Voedend moederkonijn

Konijnen zijn van huis uit groepsdieren, echter is het niet verstandig om meer dan twee dieren in een ren te houden. Konijnen kunnen rivaliserend gedrag gaan vertonen in kleinere ruimtes, wat uit kan lopen op hevige gevechten. Dit is niet per definitie zo, maar meestal wordt aangeraden om twee konijnen te houden. Als je aan twee dieren wilt beginnen is de beste combinatie een gecastreerd mannetje met een gesteriliseerd vrouwtje. Konijnen kunnen ook op latere leeftijd aan elkaar gekoppeld worden. Dit vraagt wel om een nauwkeurige aanpak. De (evt. gesteriliseerde) voedster en het gecastreerde mannetje moeten elkaar eerst leren kennen in een neutrale ruimte (voor geen van de konijnen bekend). Daarna vraagt het een regelmaat van koppelen, splitsen, hokken aan elkaar schuiven en observeren. U moet vooral geduld hebben. Een vierdaagse koppeling werkt in de praktijk zeer goed. In de diverse dierenopvangcentra waar ook knaagdieren worden gehuisvest zijn ze vaak op de hoogte van het karakter van een konijn en de regels omtrent koppelen.

Redenen om een voedster (al is de ram gecastreerd) toch te laten steriliseren:

Tegen die tijd dat een voedster 4-5 jaar is heeft zij - mede afhankelijk van het ras - een kans van 50-80% om te sterven aan baarmoeder(hals)kanker. Het bakerpraatje dat dit niet zo zou zijn als zij een nest heeft gehad moet krachtig uit de wereld geholpen worden. Aantasting van de baarmoeder door kanker en ontstekingen is helaas zeer veelvoorkomend. Dring er dan ook op aan dat bij sterilisatie óók de baarmoeder (al is het maar deels) wordt verwijderd - want dit is niet altijd standaard het geval.

Konijnen kunnen zowel binnen als buiten leven in een hok. Konijnen kunnen goed tegen kou maar niet tegen tocht, nattigheid en felle zon. Ze hoeven dan ook niet tijdens een vorstperiode in een schuur gezet, tot -15 graden Celsius kunnen ze prima leven. Wel hebben konijnen een warm tochtvrij hok nodig met voldoende stro. Konijnen kunnen ook makkelijk binnen leven. De dieren zijn erg schoon en verspreiden geen nare luchtjes, zolang je de kooi maar op tijd schoonmaakt. Omdat konijnen veel lichaamsbeweging nodig hebben moet je ze regelmatig los laten lopen in een grote (buiten)ren of in de kamer, zolang de dieren niet bij giftige planten en elektrische bedrading kunnen komen. Bedrading kan worden weggewerkt in plinten en goten.

Konijnen zijn uitzonderlijk zindelijke dieren. Het is overbodig om ze in bad te doen. Soms, bij warm weer, zal het konijn bevuild stro opgraven om zich te koelen. Hierdoor ontstaan plekken in de vacht die moeilijk te verwijderen zijn. Een wasbeurt kan helpen, maar meestal verliest het konijn de plekken pas tijdens de rui. Kuis het hok dus op tijd uit. Je moet je konijn iedere week even borstelen. Dit is goed voor de bloedsomloop van het konijn en de oude haren worden verwijderd. De tanden van het konijn groeien altijd door en ze moeten dus af kunnen slijten. Het beste is veel hooi en takken (zoals de splintervrije wilgentakken) waarop ze kunnen knagen. Te lange tanden hinderen het konijn bij het eten. Ook bij een goede voeding komt het voor dat de tanden door een verkeerde stand te lang worden en doorgroeien, deze moeten dan door de dierenarts worden geknipt of geslepen.[8] De nagels van het konijn moet je elke twee à drie maanden knippen.

Het beste is om kleine stukjes van zo veel mogelijk verschillende groenten tegelijk te geven, in plaats van veel van één soort groente. De wilde konijnen in de natuur eten ook heel gevarieerd en eten overal een klein beetje van. Voorbeelden van goede groenten om te geven zijn: andijvie, veldsla, broccoli, venkel, bleekselderij, knolselderij, koolrabi, wortelen en wortelloof, het loof van radijsjes, blaadjes witlof, paksoi, waterkers, aangevuld met een takje peterselie of selderij. Geef konijnen steeds genoeg vezels. Vul korrels of groenvoer steeds aan met hooi of gras. Zonder vezels riskeert het konijn diarree of dikkebuikenziekte.

Er zijn in de natuur nog veel meer kruiden en planten die goed zijn voor konijnen, als weegbree, wilde achillea, herderstasje, boerenwormkruid, absintalsem, de bloemen en het blad van de paardenbloem, dovenetel etc. De jonge toppen van de brandnetel zijn zeer gezond, maar ze moeten wel eerst een dag liggen om de "brand" eruit te laten gaan.

Opletten met: prei, ui, bieslook, bonen, erwten, maïs, vaste kool, spruitjes. Te veel klaver geeft ook problemen, net zoals veel nat gras. Afgemaaid gras mag nooit gegeven worden, geplukt of geknipt lang gras wel. Met koolsoorten en sla en witlof moet je voorzichtig zijn, omdat een konijn daar heel snel gasvorming van krijgt, wat ook weer dodelijk kan zijn. Het is beter om van de koolsoorten een beetje bloemkool en 's winters boerenkool te geven.

Huisvesting

De hokken die vaak in dierenwinkels en bouwmarkten worden verkocht zijn eigenlijk te klein om een konijn continu in te huisvesten. Konijnen hebben ruimte nodig om te rennen, te springen te spelen en te graven, ook om voor elkaar weg te vluchten. Men kan rustig uitgaan van minimaal 1 à 2 vierkante meter per konijn. Hokken die voor kippen gebruikt worden zijn met wat kleine aanpassingen vaak zeer geschikte konijnenhokken. De dierenwinkelhokken zijn overigens met toevoeging van een ren ook redelijk geschikt. Konijnen hebben graag ondergrondse graafruimte. Die graafruimte moet afgeschermd met stevig gaas, zodat het voor bunzings en marters onmogelijk is om in het hok te komen.

Konijnen hebben de behoefte om te spelen. Ze zullen speelgoed erg op prijs stellen. Geschikt speelgoed is onder meer: een kartonnen doos met een gat erin (om in te kruipen/bovenop te springen), lege toiletpapierrolletjes (om mee te gooien), een tennisbal aan een touwtje ophangen (om tegenaan te botsen), rotanballetjes (om te knagen en om te gooien), een oud telefoonboek (om te scheuren), een grote bak met aarde (om in te graven/wroeten), wilgentakken (om op te knagen), een stuk oud tapijt (om te krabben). Het speelgoed zal gesloopt worden, een teken dat het konijn het leuk vindt. Haal papier en kartonnen speelgoed weg als het konijn het daadwerkelijk opeet, dit kan verstoppingen veroorzaken. In de meeste dierenwinkels vind je ook speeltjes voor konijnen, bijvoorbeeld een speelbal waarin "snoepjes" zoals gedroogde banaan, rozijnen of andere commerciële snoepjes kunnen worden gestopt.

Konijnenrassen

 
 
Polygoonjournaal uit 1939. Tentoonstelling van raskonijnen, georganiseerd door de Konijnenfokkers Vereniging "Het Raskonijn" te Haarlem. Zonder geluid.

Historisch zijn de Nederlanden grote exporteurs geweest van gedomesticeerde konijnen, zowel voor pels als in de vleeshandel. Dit komt tot uiting in de grote hoeveelheid verschillende rassen die in het gebied worden gekweekt. De laatste 100 jaar is de populariteit van het konijn als slachtdier of bron voor bont sterk afgenomen. Bovendien is het veel economischer geworden om zich in de industriële kweek toe te leggen op groot-schaalrassen of albino's. De historische rassen werden dus opzij geschoven en bleven slechts in handen van een beperkt aantal hobbyisten. Sinds kort is er een noodkreet gerezen om dit levend erfgoed te beschermen. Speciale verenigingen houden zich bezig met wedstrijden en het in stand houden van zeldzame populaties.

Zie ook: Lijst van konijnenrassenRasAfkomstBlauw van Sint-NiklaasOost-Vlaanderen(Blauw) Van BeverenOost-VlaanderenVlaamse reusOost-VlaanderenSteenkonijnVlaanderenBelgische haasAntwerpenBlauw van HamWalloniëParelgrijs van HalleBelgiëBelgisch zilverFrankrijk/BelgiëWit van DendermondeOost-Vlaanderen

Kwekers helpen je meestal op weg en kun je contacteren via een vereniging. Als je zelf een raskonijn wilt aanschaffen, voor de sport, of de schoonheid, hou er dan rekening mee dat sommige dieren meer zorg vereisen dan andere. Kweken kost ook tijd en ruimte, zoals sommige nesten tot 10 jongen kunnen bevatten! Hou er dus rekening mee dat je jongen zult moeten verkopen of laten slachten.

Als productiedier

Konijnen worden ook gehouden voor de productie van vlees. In Nederland werden in 2010 bijna 300.000 konijnen voor het vlees gehouden.[9] Vleeskonijnen worden vaak gehouden in kooien van 50 bij 70 centimeter, waarbij ze in groepen van ongeveer 6 worden gehouden.[10] In Nederland geldt sinds 2006 voor het houden van vleeskonijnen de Verordening welzijnsnormen konijnen[11] van het Productschap Pluimvee en Eieren. Konijnen worden daarnaast ook gehouden als proefdier,[12] voor hun wol[13] en hun pels.[10]

Symboliek en bijgeloof

Een konijn staat symbool voor vruchtbaarheid. Volgens het volksgeloof heeft het konijn magische en geneeskrachtige eigenschappen.[14] Een konijnenpootje zou geluk brengen.

Afbeeldingen

Zie ook

Bronnen, noten en/of referenties
  1. Omhoog↑ (en) Konijn op de IUCN Red List of Threatened Species.
  2. Omhoog↑ Linnaeus, C. (1758), Systema Naturae, ed. 10, vol. 1: 58.
  3. Omhoog↑ De Europese haas (Lepus europaeus) werd pas in 1778 door Pallas als aparte soort beschreven, in: Pallas, P.S. (1778), Novae Species Quadrupedum e Glirium Ordine: p. 30.
  4. Omhoog↑ Lilljeborg, W. (1873), Sveriges och Norges Ryggradsdjur vol. 1: p. 417
  5. Omhoog↑ Charlotte Uhlenbroek (2008) - Animal Life, Tirion Uitgevers BV, Baarn. ISBN 978-90-5210-774-5
  6. Omhoog↑ R.Stenhuis en M.A.Verhelst, "Konijnen", isbn 90215 05134"
  7. Omhoog↑ Anton van Haperen (2009) - Een wereld van verschil; landschap en plantengroei van de duinen op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse Eilanden, KNNV Uitgeverij, Zeist. ISBN 978-90-5011-317-5
  8. Omhoog↑ huisdieren.hetdierenrijk.nl/konijnen/voeding
  9. Omhoog↑ CBS, Landbouw; gewassen, dieren en grondgebruik naar regio
  10. Omhoog naar:a b WUR, De productie van en handel in konijnenbont in de Europese Unie
  11. Omhoog↑ PVE, Verordening welzijnsnormen konijnen (PPE) 2006
  12. Omhoog↑ A review of trends in animal use in the United States (1972 – 2006)
  13. Omhoog↑ http://www.dierenbescherming.nl/downloads/pdf/dier/DR03P35.pdf
  14. Omhoog↑ Lorie, P. (1992). Volksgeloof. Rijswijk: Uitgeverij Elmar B.V. ISBN 90-389-0072-4

Maak jouw eigen website met JouwWeb